
Jurisprudentie
AQ7482
Datum uitspraak2004-08-25
Datum gepubliceerd2004-08-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200402044/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-08-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200402044/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 27 juni 2002 heeft het college van Son en Breugel (hierna: het college), onder verwijzing naar een eerdere afwijzende beschikking van 20 maart 2001, geweigerd [ appellant a] vrijstelling te verlenen, als bedoeld in artikel 3.1., onder A.1, van de voorschriften bij het bestemmingsplan “Buitengebied 1999”, voor de bouw van een tweede agrarische bedrijfswoning op een perceel aan de [locatie] te Son, kadastraal bekend gemeente Son en Breugel, sectie […], no. […].
Uitspraak
200402044/1.
Datum uitspraak: 25 augustus 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Son,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank 's Hertogenbosch van 27 januari 2003 (lees: 2004) in het geding tussen:
appellanten
en
het college van Son en Breugel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2002 heeft het college van Son en Breugel (hierna: het college), onder verwijzing naar een eerdere afwijzende beschikking van 20 maart 2001, geweigerd [ appellant a] vrijstelling te verlenen, als bedoeld in artikel 3.1., onder A.1, van de voorschriften bij het bestemmingsplan “Buitengebied 1999”, voor de bouw van een tweede agrarische bedrijfswoning op een perceel aan de [locatie] te Son, kadastraal bekend gemeente Son en Breugel, sectie […], no. […].
Bij besluit van 10 december 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2003 (lees: 2004), verzonden op 29 januari 2004, heeft de rechtbank 's Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant b] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het door [appellant a] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 8 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 mei 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2004, waar appellanten in persoon, bijgestaan door ing. J.B.M. Lauwerijssen, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.A.A. Span, ambtenaar de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant b] heeft zijn hoger beroep ter zitting ingetrokken.
2.2. Het college heeft zijn besluit tot weigering van de gevraagde vrijstelling genomen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Volgens het college is sprake van eenzelfde aanvraag als waarvoor het bij besluit van 14 juni 2000, zoals gehandhaafd bij besluit van 20 maart 2001, reeds vrijstelling en bouwvergunning heeft geweigerd.
2.3. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld.
2.4. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een nieuwe aanvraag, omdat inmiddels het bestemmingsplan “Buitengebied 1999” van kracht is en omdat de aanvraag thans betrekking heeft op gronden binnen het agrarisch bouwperceel.
Dit betoog slaagt. De aanvraag van 1 maart 2000, waarop het college bij zijn besluit van 14 juni 2000, zoals gehandhaafd bij besluit van 20 maart 2001, afwijzend heeft beslist, had betrekking op gronden (buiten het agrarisch bouwblok) die in het - op dat moment vastgestelde, maar nog niet goedgekeurde - bestemmingsplan “Buitengebied 1999” zijn bestemd als “Agrarische hoofdstructuur” met de differentiatie “Agrarisch gebied”.
Die bestemming en differentiatie bood niet de mogelijkheid met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO, zoals dat artikel toen luidde, vrijstelling te verlenen voor de bouw van een (tweede) agrarische bedrijfswoning. De omstandigheid dat het college in zijn besluit onverplicht heeft onderzocht of de aanvraag voldeed aan de in artikel 3.1., onder C.1., van de planvoorschriften opgenomen voorwaarden voor vrijstelling voor de bouw van een tweede agrarische bedrijfswoning op gronden met de bestemming “Agrarische bedrijven”, kan er niet aan afdoen dat de bestemming “Agrarische bedrijven” in dat plan niet aan die gronden was toegekend. De rechtbank heeft dan ook in haar uitspraak van 13 november 2001 inzake het beroep dat op de eerste aanvraag betrekking had, overwogen dat zij zich niet kon uitspreken over de juistheid van het bestreden besluit, voor zover daarin overwegingen zijn gewijd aan de mogelijke toepassing van eerder genoemde bepaling van de planvoorschriften.
De aanvraag waarop het besluit van 27 juni 2002, zoals gehandhaafd bij besluit van 10 december 2002, ziet, heeft betrekking op gronden (binnen het agrarisch bouwblok) die in het - inmiddels geldende - bestemmingsplan “Buitengebied 1999” zijn bestemd als “Agrarische bedrijven”. Op die gronden is de vrijstellingsbevoegdheid van artikel 3.1., onder A.1., dat verwijst naar het bepaalde onder C.1. van de planvoorschriften, van toepassing. Het college had de aanvraag van appellant dan ook niet met toepassing van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb mogen afwijzen.
De rechtbank heeft dit miskend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank alsnog gegrond verklaren en het besluit op bezwaar vernietigen.
2.6. Het college dient op de hierna aan te geven wijze in de proceskosten van [appellant a] te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant a] gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank 's Hertogenbosch van 27 januari 2003 (lees: 2004), AWB 03/210;
III. verklaart het door [appellant a] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel van 10 december 2002, 02.0013068;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Son en Breugel te worden betaald aan [appellant a];
VI. gelast dat de gemeente Son en Breugel aan [appellant a] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (€ 175,00 en € 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Nolles
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2004
71-291.